Geschiedenis van het oosters tapijt.

De nu volgende uitleg bevat slechts de grote lijnen van de geschiedenis en techniek van de tapijtknoopkunst. Voor meer informatie verwijzen wij graag naar een uitgebreide bibliografie.

Pazyryk Tapijt

Reeds eeuwenlang zijn oosterse tapijten een voorbeeld geweest van de contacten tussen het Oosten en het Westen, die niet door oorlogen of internationale conflicten verstoord werden. Dat zijn ze vandaag de dag nog steeds.

Over de oorsprong lopen de meningen uit elkaar. Sommigen schrijven de oorsprong toe aan de Egyptenaren, anderen aan de Chinezen en nog anderen aan de Maya’s. Hoogstwaarschijnlijk ligt de oorsprong bij alle drie deze volkeren en kwam de tapijtknoopkunst ongeveer gelijktijdig en los van elkaar tot stand in deze drie werelddelen. In den beginne hadden ze slechts een utilitair doel om de nomaden tegen de kou te beschermen. Tapijten waren namelijk veel warmer en zachter dan dierenhuiden. Tapijten werden op dat ogenblik dus nog niet als kunst beschouwd. Pas toen het leven van deze mensen wat makkelijker werd en ze meer tijd tot hun beschikking hadden, begonnen zij zichzelf en hun omgeving te versieren. Vermoedelijk vertoonden de eerste ontwerpen op tapijten, evenals op grotschilderingen, gestileerde uitbeeldingen van jachtscènes, dieren en mensen. De oudste verwijzingen naar tapijten vinden we in het Oude Testament, de Ilias van Homerus en de werken van Aeschylus.

Het oudste volledig bewaarde handgeknoopte tapijt werd in 1947 ontdekt in de Pazyryk-vallei die gelegen is in het Altai-gebergte van Siberië. Het bevond zich in een grafheuvel van een Scythische prins uit de vijfde eeuw voor Christus. Het werd beschermd door een laag ijs en was volledig gemaakt van wol. Er staan vierkanten, ruiters en elanden op afgebeeld. Waarschijnlijk is het afkomstig van Scythische nomaden of van Perzische oorsprong. Op dat ogenblik was de knoopkunst waarschijnlijk al bekend in Mesopotamië, Egypte, Perzië, enz. Er bestaan namelijk nog oudere fragmenten van tapijten uit het Nabije en Midden-Oosten. Uiteraard bestaan er verschillende voorbeelden van volledig bewaarde tapijten uit de vijfde tot de vijftiende eeuw na Christus. Zoals tapijten uit de Koptisch-Christelijke cultuur in Egypte (6de - 9de eeuw), de Turkse cultuur in de Seljuk-periode (12de - 14de eeuw) en de Spaanse cultuur onder de Moren in de 14de en 15de eeuw. In Perzië bestaan er voorbeelden vanaf de Safawidische periode in de zestiende eeuw. Het Ardebil-tapijt dat zich in het Victoria & Albert museum in Londen bevindt, is 946 gedateerd. Omgerekend naar onze tijdrekening is dit 1539-1540 AD. Andere tapijten leven enkel nog voort in hun legende. Zo weet men van het bestaan van het Lentetapijt van Chosroes. Hij was koning van Perzië van 531 tot 579 en liet het tapijt knopen om de overwinning op de Romeinen en zuidelijk Arabië te vieren. Het had afmetingen van 140 op 35 meter. Het stelde een tuin voor ingelegd met honderden juwelen. Het werd meegenomen als oorlogsbuit door de Arabieren tijdens de slag van Ctesiphon in 641 en in stukken gesneden.

De tapijthandel bereikte Europa in de elfde eeuw met de terugkeer van de kruisvaarders. In de veertiende eeuw doken ze al op in schilderijen (vb: Memling, Holbein, Lotto, enz).

In Frankrijk werden onder Hendrik IV de Savonnerie werkplaatsen opgestart. Deze kregen een invloed op oosterse tapijten en omgekeerd.

Een andere bekende reeks tapijten zijn de Czartoryski-tapijten uit de zeventiende eeuw. Deze tapijten waren van Perzië (Isfahan) afkomstig, maar in het bezit van een Poolse prins. Ze waren te zien op de wereldtentoonstelling van 1866. Heden ten dage zijn ze te vinden in het Metropolitan Museum te New York. Ze maakten het oosters tapijt op slag populair en hierdoor werd de productie opgeschroefd. Dit kwam de kwaliteit echter niet ten goede en er trad een creatief verval op.

In 1979 werd de Sjah van Iran afgezet en kwam de tapijtkunst wegens de economische crisis in verval. Een tapijt knopen kost soms jaren. Heel wat arbeiders verlieten het ambacht om in de bouw te gaan werken. Hierdoor wordt de vraag voor kwalitatief hoogstaande tapijten groter dan het aanbod. Een Perzisch tapijt is steeds een goede investering, aangezien op middellange termijn steeds minder tapijten zullen geknoopt worden.

Technieken

Verfproces

 


Wassen

Drogen

 

Van oorsprong zijn alle tapijten handgeknoopt en nomadisch. Dit betekent dat ze allen op een grondgetouw gemaakt werden. Dit is opklapbaar en makkelijk mee te nemen wanneer men rondtrekt.

De samenstelling van het weefsel bestaat uit een schering, inslag en pool. Het enige wat men nodig heeft is een weefgetouw en wat elementair gereedschap. Er bestaan vier soorten weefgetouwen: een horizontaal, een vast verticaal, een verticaal type Tabriz en een verticaal type met rolbomen. Qua gereedschap heeft men enkel een mes, klopper en een schaar nodig.

De grondstoffen bestaan uit wol, zijde en katoen. De wol die gebruikt wordt is meestal schapenwol en kameelhaar van de eigen kudde, geitenhaar is zeldzamer. Schapenwol is bij voorkeur langharig en afkomstig van bergschapen. De glans van de wol bepaalt vaak de kwaliteit van het tapijt. Wanneer men spreekt van kurk, dan weet je dat je tapijt gemaakt is van de hoogste kwaliteit wol. Kaba betekent en grove soort wol. Katoen wordt vooral gebruikt voor schering en inslag. De pool is meestal van wol, soms van zijde (vb: Qum en Naïn). Volledige zijden tapijten zijn zeldzaam (vb: Kashan), en ondanks wat men doorgaans denkt enorm sterk.

De kleurstoffen ondergaan een moeilijk proces. Eerst wordt de wol gewassen in een stroom en in een aluinbad gestopt om daarna in een verfbad te belanden. Hier blijft de wol enkele uren tot enkele dagen liggen. Daarna wordt de gekleurde wol gedroogd in de zon. In aanvang waren alle kleuren steeds van natuurlijke, vooral plantaardige, oorsprong. Ook uit insecten en mineralen werden soms kleuren gewonnen. Vloeiende schapenmest werd als hechtmiddel gebruikt. Pas na 1856 werden de kunstmatige kleurstoffen ingevoerd. Heden ten dage worden er veel kunstmatige kleuren gebruikt in de dorpen en de steden. Enkel nomaden gebruiken nog natuurlijke kleuren. Het gebruik is ongeveer 50/50. Kleurveranderingen (abrash) in Perzische tapijten zijn dan ook normaal en verhogen zelfs het karakter van het tapijt. Wanneer u dit ziet in een tapijt is dit geen fout in de productie, maar betekent het enkel dat de wol een iets ander kleurbad heeft gehad. Het levert het bewijs van een plantaardige kleuring. Een plantaardige kleuring is ook veel kleurvaster dan een kunstmatige kleuring.

 

 


Turkse knoop


Perzische knoop

Er bestaan twee soorten knopen. Enerzijds is er de Turkse Ghiordes-knoop en anderzijds de Perzische Senneh-knoop. Deze benamingen slaan op het gebied van oorspronkelijk gebruik. Het aantal knopen en het gebruikte materiaal bepalen de kostprijs van een tapijt. De knopendichtheid is steeds de indicatie van kwaliteit wat stads- en dorpskleden betreft, niet wat een stammenkleed betreft. De meeste wevers leggen de knopen met hun vingers, maar sommige gebruiken een haakmes (tikh), om de einden van het garen door de kettingdraden te trekken. Het blad van het mes wordt gebruikt om de streng door te snijden nadat de knoop is aangetrokken. Nadat een rij knopen werd gemaakt, wordt deze krachtig neergeslagen met een daftum, een kamachtig instrument. Dit zorgt voor de stevigheid. De knopen worden op hun plaats gehouden door één of twee inslagdraden, gevolgd door een nieuwe rij knopen. Na een aantal centimeter worden de uithangende einden getrimd tot ongeveer vijf centimeter. Hierdoor worden de patronen zichtbaar.

Op het einde van het knopen wordt er geknipt. Dit bepaalt de poolhoogte van een tapijt. Een hoge pool betekent geen hoge kwaliteit. Een Perzisch gezegde zegt namelijk ‘Hoe dunner het tapijt, hoe rijker de man’. De hoek van waaruit licht op de pool valt is belangrijk. Deze bepaalt de kleur.Wanneer men een tapijt draait kan het plots veel lichter of donkerder lijken. Men werkt vrijwel steeds volgens een patroon, behalve bij nomaden. Deze creëren vanuit hun fantasie. Je kan nooit tweemaal hetzelfde tapijt hebben. Het hele tapijt bestaat bij hen uit wol en is gemaakt op een grondgetouw. In de steden en dorpen zijn schering en inslag van katoen en maakt men gebruik van een rechtopstaand getouw. Hier werkt men nauwkeurig volgens een tekening. Dit karton werd door een kunstenaar gemaakt en kost veel geld. Sommige tapijten zijn hierdoor enigszins gelijk, maar bevatten toch nog vaak persoonlijke elementen.

Als het tapijt tenslotte voltooid is, worden de knopen in positie gehouden door een laatste boord van kelim, waarna het tapijt van het getouw wordt gesneden. Voor het tapijt helemaal klaar is wordt het nog geschoren en gewassen. Het wassen heeft tot doel het tapijt soepeler te maken en de kleuren helderder te laten lijken. Dit gebeurt meestal in een snelle stroom. Daarna wordt het tapijt gedroogd in de zon. Wanneer het helemaal droog is, wordt het naar de meesterscheerder gebracht. Deze maakt het tapijt glad en effen. Hij legt de pool volledig plat.

 

Decoratie


Meetkundig ontwerp


Kromlijnig ontwerp

Er bestaan twee groepen van decoratie. Enerzijds zijn er tapijten met een meetkundig ontwerp in een bepaalde stijl van een bepaald gebied. Deze worden vooral door nomaden gemaakt uit hun fantasie. Anderzijds zijn er tapijten met een kromlijnig ontwerp. Deze tapijten worden ook wel bloemtapijten genoemd en worden gerekend tot de islamitische kunst. Ze werden pas vanaf de Safawid-dynastie in de zestiende eeuw gemaakt door vakmensen. Deze dynastie had namelijk een verfijndere smaak dan de voorgaande. Dit was vooral merkbaar onder de regering van Sjah Tahmasp (1523-1576). Het hoogtepunt kwam er onder de regering van Sjah Abbas de Grote en dit tot de inval van de Afghanen in Perzië in 1722. Een opbloei kwam er pas aan het einde van de negentiende eeuw. Tapijten waren vaak het symbool van financiële onafhankelijkheid. Tot nu bleef deze hoge kwaliteit steeds gehandhaafd. Vanaf het begin ontwikkelde zich de functie van meesterontwerper (ustad). Deze tapijten werden allemaal gemaakt volgens een patroon. De scholen van Kerman en Teheran waren het belangrijkst. Door de eeuwen heen zijn er enkele belangrijke ustads geweest zoals Sirafian, Mamouri, Habibian, Soltani, Abbas Mansouri, Hagigie (Pahlavi-periode (1925-1979), Mohtashem (eind 19de - begin 20ste eeuw), Hajji Jalili (Tabriz, late 19de eeuw), Emadie, Reza Rezvani, Ahmad, Hagigie (Isfahan), Shishghalani (Mashad, voor WO II), Saber (Mashad, na WO II), Ijadi (Tabriz), Azimzadeh (Tagizadeh) en Jahangir Ali Mahri (Naïn).

Qua motieven bestaan er drie grote groepen. Er zijn de veldmotieven die het gehele veld van het tapijt bedekken. Dit kan de boteh zijn. Dit is een Kashmir patroon dat afgeleid is van een waterdruppel, gestileerde amandel of palmblad en het meest voorkomt, vooral dan op gebedskleedjes. Ook de gul komt relatief vaak voor. In het Perzisch betekent het roos. Het is een achthoekige vorm die vooral in Turkse tapijten voorkomt. Het is het symbool van het leven en de vergankelijkheid ervan. Ook de herati komt veel voor. Het bestaat uit een centrale rozet met een ruit eromheen met twee kleinere rozetten in de vier hoeken en een gerekt blad met gezaagde randen langs iedere zijde. De naam is afgeleid van de stad Herat. Minder vaak voorkomend zijn de Joshaqan, Harshang, Mina-Khani, Zil-i-soltan en Sjah Abbassi. Naast deze veldmotieven bestaan er ook randmotieven zoals de randherati, randboteh, Kufic-rand en zaagvormige bladerranden. Verder bestaan er ook nog de decoratieve motieven. Over de oorsprong van de symboliek van de symbolen is weinig geweten omdat het een mondelinge traditie is.

Tapijten zijn vandaag de dag in het Oosten nog steeds hulpmiddelen bij contemplatie. Vele ontwerpen bezitten dan ook een religieuze betekenis. Het beroemdste ontwerp is het gebedskleed. Elke praktiserende Moslim moet vijf maal per dag bidden op een propere grond. Dit moet steeds gebeuren in de richting van Mekka. Het gebedskleed wijst in die richting. De mihrab of gebedsboog is een dominant motief dat de architectuur van de moskeeën weerspiegelt. De vorm van de boog is een aanwijzing voor de vaardigheid van de wever. Bij sommige tapijten hangt een lantaarn aan een lange ketting in het midden, zoals in moskeeën lampen van de plafonds hangen. Dit ontwerp is vooral populair in Tabriz, Kashan, Isfahan en Qum. Soms is er aan beide zijden van de boog de afbeelding van een hand. Dit wordt soms geïnterpreteerd als zijnde een aanwijzing voor de biddende om zich op het kleed te plaatsen. Soms wordt het gezien als vijf vingers die symbool staan voor de vijf familieleden van Mohammed. Men noemt dit dan de 'hand van Fatima' en functioneert als een talisman, een beschermende kracht. Een harkvormige kam wijst er op dat het kleed geweven werd voor een arm maar godvruchtig man. Soms komen meervoudige bogen voor. Deze heet men safs en zijn bedoeld voor families of moskeeën. Wanneer een mihrab op een groot tapijt voorkomt is het bedoeld als representatie van de poort van een huis en dient het om de bezoeker welkom te heten. Deze tapijten werden vaak aan de muur gehangen als een soort van venster. Heel wat Perzische tapijten zijn namelijk ook heel mooi aan een wand. Als er vogels op voorkomen zijn deze tapijten enkel voor decoratief gebruik. Samen met de gebedsboog komt ook vaak de levensboom voor. Deze is het symbool van het paradijs, het symbool van water (schaars) en het symbool van de mens (rechtopstaand, geworteld in de aarde maar groeiend in de richting van de hemel). In sommige kleden staan twee bomen zij aan zij, hun takken in elkaar verstrengeld. Dit is het symbool van het huwelijk. Vogelnesten in de takken staan symbool voor hun toekomstig huis en kinderen. Een treurwilg staat symbool voor verdriet en dood en een cypres voor eeuwigdurend leven. Onder de mihrab bevindt zich soms ook de vaas van de onsterfelijkheid. Dit is een Griekse urn gevuld met bloemen die het gehele veld bedekken. Bij een ‘vaas-tapijt’ bedekken deze vazen het gehele veld.


Boteh


Gul


Herati

 

Er bestaat ook het medaillon-ontwerp. Het medaillon bevindt zich in het centrale punt. Het staat symbool voor het alziende oog van God. Het basispatroon is gebaseerd op de lotusbloem, welke een heilige bloem is. Een andere theorie is dat het ontwerp gebaseerd is op de plafonds van de moskeeën. Onder Sjah Abbas I moesten de tapijten namelijk geweven worden als spiegelbeeld van de plafonds. Het tranendruppel-medaillon komt vrij vaak voor. Het uitgerekte ronde middengedeelte is aan boven- en onderkant aangevuld met ovalen, gezien als symbolen van Gods tranen.

Ook het jacht-ontwerp komt relatief vaak voor, hoewel de Koran iedere artistieke voorstelling van levende wezens verbiedt. De Safawidische en Moeghal keizers uit de 16de en 17de eeuw trokken zich daar echter niets van aan. Vanaf dan is men levende wezens beginnen representeren. Paarden namen een belangrijke plaats in in de maatschappij. Het polospel ontstond waarschijnlijk in Persië. Jacht was de enige sport die een koning waardig was. Het symboliseerde de macht van de mens (man) over het dier.

Vechtende dieren worden ook soms als onderwerp gekozen. Meestal gaat het om een leeuw die een prooi aanvalt. Het staat symbool voor het goede dat het kwade bevecht of het paradijs. Blauwe kralen die als een krachtig middel tegen kwaad golden, werden vaak in de randen van tapijten genaaid. Van sommige patronen geloofden ze dat ze eenzelfde effect hadden.

Een ander veel voorkomend ontwerp is het Perzische tuin-ontwerp. Tuinen waren belangrijk omdat men woonde in een droog en onvruchtbaar land. Het gaat steeds om rechthoekige tuinen met waterlopen. Het heeft een soort van lappendekkeneffect met bomen, huizen, dieren, enz.

De ontwerpen van nomadenkleden zijn steeds gestileerd. Zo zie je vaak de gestileerde hond als bescherming tegen dieven, ziekte en boze geesten of een gestileerde tarantula om het gelijknamige beestje op een afstand te houden. Ook de gestileerde haan geldt als beschermer. Positieve symbolen zijn de granaatappel dat met zijn pitten het symbool van de vruchtbaarheid is en de huizen en tuinen die de diepe wens van de nomaden om ooit een permanente vestigingsplaats te vinden symboliseren.

Op tapijten ziet men soms ook inscripties en data. Dit zijn meestal aanhalingen uit de Koran (in ‘cartouches’ langs de randen op gebedskleden), dichtregels, opdrachten en soms een aanwijzing over de oorsprong en de periode waarin het tapijt gemaakt werd. Inscripties zijn gewoonlijk in Nastaliq gesteld. Dit is een vroege vorm van het Arabische schrift met fraaie, vloeiende lijnen. Data zijn steeds volgens de Moslim-kalender. Dit betekent dat men eerst - 1/33ste en vervolgens + 622 moet doen. Een Mohammedaans jaar is namelijk 10 of 11 dagen korter dan een Gregoriaans jaar. 622 betekent voor Moslims het begin van hun jaartelling want in dat jaar vond de vlucht van de profeet Mohammed naar Mekka plaats.

Heel af en toe ziet men op een tapijt de signatuur van de wever, soms staat er ook de naam van de geportretteerde en soms de naam van de opdrachtgever op. Vroeger signeerden weinig meesters hun werken. Enerzijds was dit omdat men niet wou dat men over hun naam liep. Anderzijds omdat men vond dat hun ontwerpen zonder hun naam ook wel zouden herkend worden. In de twintigste eeuw was er een toename van signaturen onder invloed van westerse kunstenaars. Een mooi kleed behoeft echter geen signatuur om waardevol te zijn. Kwaliteit spreekt nog steeds voor zich.